1. Twee grote groepen
Traditioneel worden de wetenschappen in twee grote groepen ingedeeld: de
formele wetenschappen en de ervaringswetenschappen.
1.1. Formele wetenschappen
Tot de formele of
deductieve wetenschappen rekent men de logica en de wiskunde. De uitspraken of
stellingen die men erin vindt, worden bekomen zonder gebruik te maken van de
ervaring. Men beperkt zich tot het onderzoek naar en het gebruik van een aantal
denkwetten, en maakt bijvoorbeeld logische afleidingen van stellingen uit
axioma's volgens vooraf vastgelegde regels. Deze wetenschappen leren op
zichzelf niets over de werkelijkheid rondom ons, maar ze verschaffen ons wel
symboolsystemen of vormen, die bruikbaar zijn om deze werkelijkheid uit te
drukken; daarom noemt men ze "formeel".
Eigenschappen onderzoeksdomein:
ü Niet gebaseerd op ervaringen uit de wereld
ü leren ons niets over de werking van onze wereld
ü geven ons wel symbolen om de werkelijkheid uit te drukken
Voorbeeld:
Zin: als Jan vanavond niet komt, zal Els tevreden zijn.
Logica: ~J -> E
~ staat voor een ontkenning
J staat voor ‘Jan komt vanavond’
-> staat voor een causale relatie
E staat voor Els is treurig
-> staat voor een causale relatie
E staat voor Els is treurig
Eigenschappen onderzoeksmethodes:
ü Men maakt gebruik van denkwetten, logische afleidingen uit stellingen en
axioma’s.
ü Afleidingen worden gemaakt volgens vaste regels
Voorbeeld:
De bewijzen uit de lessen wiskunde (stelling van Pythagoras, stelling
van Thales,…)
1.2. De ervaringswetenschappen
De ervaringswetenschappen, ook empirische of
inductieve wetenschappen genoemd, zijn die waarin wordt onderzocht hoe de
werkelijkheid, dat wil zeggen de totaliteit van alle dingen, in mekaar zit. Men
noemt ze ervaringswetenschappen omdat wordt aangenomen dat betrouwbare kennis
over de werkelijkheid slechts bereikbaar is door een beroep te doen op
ervaring. In het bijzonder betreft het ervaringsgegevens, of "empirische
data", die we via de zintuigen bekomen. Hoewel scherpe scheidingslijnen
niet kunnen worden getrokken, is het nuttig om de ervaringswetenschappen in
drie deelgroepen te onderscheiden.
(a) De natuurwetenschappen (zoals de natuurkunde, scheikunde, biologie en geologie) die de wetten van de dode materie en van de levende wezens bestuderen;
(b) De gedragswetenschappen of sociale wetenschappen (ook menswetenschappen genoemd), waarin het gedrag van de mens als individu of in groep wordt onderzocht (hiertoe behoren onder andere de psychologie, sociologie, economie);
(c) De cultuurwetenschappen , die de producten van de menselijke creativiteit tot voorwerp hebben (zoals kunst en literatuur). Hiertoe behoren de de kunst- en literatuurwetenschap, de linguïstiek (of taalstudie), de rechtswetenschap, de archeologie en de geschiedenis.
(a) De natuurwetenschappen (zoals de natuurkunde, scheikunde, biologie en geologie) die de wetten van de dode materie en van de levende wezens bestuderen;
(b) De gedragswetenschappen of sociale wetenschappen (ook menswetenschappen genoemd), waarin het gedrag van de mens als individu of in groep wordt onderzocht (hiertoe behoren onder andere de psychologie, sociologie, economie);
(c) De cultuurwetenschappen , die de producten van de menselijke creativiteit tot voorwerp hebben (zoals kunst en literatuur). Hiertoe behoren de de kunst- en literatuurwetenschap, de linguïstiek (of taalstudie), de rechtswetenschap, de archeologie en de geschiedenis.
Eigenschappen onderzoeksdomeinen:
ü Gebaseerd op ervaringen uit de wereld
ü Leren ons meer over de werking van onze wereld
Voorbeeld:
Waarom valt een voorwerp naar beneden als ik het loslaat? (fysica)
Hoe komt het dat slangen ‘kijken’ met hun tong? (biologie)
Hoe komt het dat hoe meer mensen getuige zijn van een ongeluk of
misdrijf, hoe minder mensen er te hulp zullen schieten? (psychologie)
Eigenschappen onderzoeksmethodes:
ü Het vertrekpunt zijn de ervaringen. Deze worden systematisch onderzocht
om ze beter te leren begrijpen. De precieze methode hangt af van het
onderzoeksdomein.
Voorbeeld:
De werking van
medicatie wordt eerst getest op dieren om vervolgens via strenge protocollen
aan klinische testen te worden onderworpen.
In de natuurwetenschappen kunnen we beroep doen op materiaal dat op dit moment aanwezig is.
In de natuurwetenschappen kunnen we beroep doen op materiaal dat op dit moment aanwezig is.
Voorbeeld:
Onderzoek doen naar
de kolonisatie van Afrika door Europese landen.
Hier kunnen de
wetenschappers geen beroep doen op experimenten zoals in de
natuurwetenschappen. Historici moeten afgaan op bronnen (geschreven bronnen,
beeldmateriaal indien voorhanden,…) artefacten en getuigenissen uit de tijd van
de onderzochte gebeurtenis. Ook historici moeten op een bepaald moment testbare
hypotheses formuleren over wat zou kunnen gebeurd zijn. Er moet dus aangetoond
worden onder welke omstandigheden de theorie in de problemen kan komen.
2. Natuur-,
gedrags- en cultuurwetenschappen: relatief onderscheid
De grenzen tussen
(1) de natuurwetenschappen, (2) de gedragswetenschappen en (3) de
cultuurwetenschappen zijn moeilijk scherp te trekken. Er bestaan bijvoorbeeld
wetenschappen over het gedrag van dieren (dierenpsychologie en ethologie) die
bij (1) en (2) thuishoren; de studie van de techniek veronderstelt soms kennis
van (1) en (3); de geschiedenis kan ook als een soort sociologie beoefend
worden (2) en (3); de menselijke fysiologie en neurofysiologie hebben
raakvlakken met de psychologie (1) en (2), enzovoort.
Vaak maakt men een
onderscheid tussen "natuurwetenschappen" en
"geesteswetenschappen" (ook "humane" wetenschappen
genoemd); deze laatste moeten dan (2) en (3) omvatten. Dit onderscheid is
echter verouderd. Zo staan de methodes van bijvoorbeeld de psychologie dichter
bij de natuurwetenschappen dan bij de filologie, en bovendien is de term
"geesteswetenschappen" vaag en misleidend.
3. Verschillende
benamingen
Soms noemt men de
natuurwetenschappen, samen met de wiskunde, exacte wetenschappen. Ook deze
benaming is onhoudbaar. Alle wetenschappen moeten streven naar exactheid, dat
wil zeggen dat ze een ondubbelzinnige taal dienen te gebruiken. De ene
wetenschap kan dit evenwel beter dan de andere; zo is de natuurkunde exacter
dan de biologie, maar deze laatste is niet meer exact dan sommige takken van de
psychologie of de linguïstiek.
In de praktijk kan
men soms een onderscheid maken tussen "zuivere" en
"toegepaste" wetenschappen. Deze laatste hebben betrekking op
technieken waarbij de wetenschappelijke gegevens worden gebruikt om menselijke
noden te bevredigen en om praktische problemen op te lossen. Zo wordt de kennis
van de fysica en de chemie in de ingenieurswetenschappen gebruikt; deze van de
menselijke biologie en fysiologie in de geneeskunde; deze van de psychologie in
de psychodiagnostiek en psychotherapie, enzovoort.
Uit het voorgaande
blijkt dat de "Faculteit Wetenschappen" eigenlijk de "Faculteit
Natuurwetenschappen" zou moeten heten en dat de wiskunde en de logica in
een aparte faculteit thuishoren, wegens het heel speciaal karakter van deze
wetenschappen. De huidige benamingen zijn echter historisch gegroeid in een
periode toen nog niet alle wetenschappen waren ontstaan.
Tenslotte hoort men soms nog de term "positieve wetenschappen". Hiermee bedoelde men in de 19e eeuw die wetenschappen die op gegevens - feiten - berusten (m.a.w. de ervaringswetenschappen). Ze werden geplaatst tegenover de wetenschappen die men als "speculatief" beschouwde (d.w.z. bestaande uit bespiegelingen). Aangezien men evenwel kan aantonen dat ook de geschiedenis, de rechtswetenschap, de literatuurwetenschap, enzovoort kunnen worden opgebouwd op basis van nauwkeurig feitenmateriaal, is ook dit onderscheid niet erg nuttig. Alleen de speculatieve gedeelten van de wijsbegeerte en de theologie kunnen strikt genomen als "niet-positief" worden beschouwd.
Tenslotte hoort men soms nog de term "positieve wetenschappen". Hiermee bedoelde men in de 19e eeuw die wetenschappen die op gegevens - feiten - berusten (m.a.w. de ervaringswetenschappen). Ze werden geplaatst tegenover de wetenschappen die men als "speculatief" beschouwde (d.w.z. bestaande uit bespiegelingen). Aangezien men evenwel kan aantonen dat ook de geschiedenis, de rechtswetenschap, de literatuurwetenschap, enzovoort kunnen worden opgebouwd op basis van nauwkeurig feitenmateriaal, is ook dit onderscheid niet erg nuttig. Alleen de speculatieve gedeelten van de wijsbegeerte en de theologie kunnen strikt genomen als "niet-positief" worden beschouwd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten